Wijziging Wet op de parlementaire enquête 2008 naar aanleiding van wetsevaluatie

Article
NL Law
Expertise

Sinds de inwerkingtreding van de Wet op de parlementaire enquête 2008 (Wpe 2008) zijn er drie parlementaire enquêtes gehouden. Deze parlementaire enquêtes gingen over het Financieel Stelsel, woningcorporaties en de Fyra. Inmiddels heeft een tijdelijke evaluatiecommissie de Wpe 2008 geëvalueerd waarbij de aanbevelingen van de drie enquêtes zijn betrokken. Naar aanleiding van de wetsevaluatie is een initiatiefwet ingediend tot wijziging van de Wpe 2008. Dit wetsvoorstel is op 27 november 2018 aangenomen door de Tweede Kamer en op 11 december 2018 door de Eerste Kamer.

De wet zal in werking treden op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Hieronder worden de belangrijkste wijzigingen samengevat.

Modaliteiten van informatievordering: nadere uitwerking en verduidelijking artikel 6

In de enquêtepraktijk is gebleken dat de eerste handeling van een commissie veelal het vorderen van afschriften van documenten en schriftelijke inlichtingen is. Deze vorderingen worden daarna vaak gevolgd door onderhandelingen over de status van bepaalde documenten, aangezien de vertrouwelijkheid van bepaalde documenten tot zorgen kunnen leiden bij de leverancier van de documenten. De tijdelijke evaluatiecommissie heeft mede naar aanleiding hiervan geconcludeerd dat een verheldering en verankering van de modaliteiten van de informatievorderingen een meerwaarde heeft. Het gaat hier om de volgende modaliteiten: het vorderen van afschrift van, inzage in of kennisneming van documenten zoals bedoeld in artikel 6 Wpe 2008. Voorgesteld is om de modaliteiten van vertrouwelijke informatievordering op te nemen in de Regeling parlementair en extern onderzoek. In de voorgestelde modaliteitenregeling wordt aangesloten bij de hiervoor genoemde modaliteiten die de wet al kent, maar die op dit moment niet nader zijn uitgewerkt.

De modaliteitenregeling moet worden gezien als een nadere uitwerking van artikel 6 van de wet. In het wetsvoorstel is ter verduidelijking het eerste lid van artikel 6 hiermee in overeenstemming gebracht. De initiatiefnemers hechten er aan om te benadrukken dat het aan een commissie zelf is om te bepalen welke bevoegdheid zij inzet om de informatie te krijgen voor haar onderzoek. Dit houdt onder meer in dat de keuze van de commissie voor een bepaald type vordering aanvullende vorderingen ten aanzien van dezelfde informatie niet uitsluit. Om te bevestigen dat de commissie hierin autonoom is, wordt in het wetsvoorstel vastgehouden aan het bestaande uitgangspunt dat de commissie bepaalt op welke wijze wordt voldaan aan de vordering.

Openbaarmaking besloten voorgesprek

Op dit moment staat de wet er niet aan in de weg dat de persoon met wie een besloten voorgesprek is gehouden, openbaar maakt of bespreekt met collega's, werkgever of anderen wat tijdens het besloten voorgesprek is besproken. Gelet hierop voorziet het wetsvoorstel in artikel 8 in het verbod dergelijke informatie openbaar te maken. Dit verbod rust op de informatie en niet op de persoon met wie het voorgesprek is gehouden, waardoor die persoon wel over de opgedane kennis kan spreken met degenen met wie hij in een gezagsrelatie staat.

Vertrouwelijkheid verslag

De huidige wet maakt het mogelijk voor de Kamer om de vertrouwelijkheid van een besloten voorgesprek op te heffen. De gewijzigde wet maakt daaraan een einde in het voorgestelde derde lid van artikel 39.

Motivering verschoningsgrond

De wet kent verschillende verschoningsgronden voor het verstrekken van informatie aan de commissie. Daarbij kunnen allereerst de algemene verschoningsgronden worden onderscheiden die voor iedereen gelden. Deze verschoningsgronden zien op bedrijfsgeheimen (art. 22), het beroepsgeheim (art. 24), een collegeberaad (art. 21) en de persoonlijke levenssfeer (art. 23). In de tweede plaats kent de wet bijzondere verschoningsgronden die alleen zijn gericht op ministers en ambtenaren, te weten het belang van de staat (art. 19) en het geheim van de ministerraad (art. 20).

Gebleken is dat in de praktijk veelvuldig een beroep wordt gedaan op een verschoningsgrond, waarbij de motivering van het beroep summier is. Op zichzelf vloeit uit het systeem van de wet voort dat een beroep op een verschoningsrecht deugdelijk gemotiveerd moet worden. Gelet op de gebreken in de motivering in de praktijk is ervoor gekozen de motiveringsplicht te expliciteren in een nieuw artikel 24a.

Bewijsuitsluiting bij samenloop met andere onderzoeken

In artikel 30 is bepaald dat verklaringen en documenten die op vordering van de commissie zijn afgelegd onderscheidenlijk verstrekt, in een civielrechtelijke, strafrechtelijke, bestuursrechtelijke of tuchtrechtelijke procedure niet als bewijs kunnen worden gebruikt. In het wetsvoorstel is verduidelijkt dat verklaringen en documenten enkel als bewijs kunnen worden gebruikt in de uitzonderingsgevallen die in de wet worden gespecificeerd. De reden daarvoor is dat het Hof Amsterdam in een arrest van 29 juli 2014 in een civielrechtelijke procedure concludeerde dat het gebruik van getuigenverklaringen als bewijs in een procedure tegen een derde toch toelaatbaar is, indien de betreffende getuige niet in een nauwe relatie staat tot degene tegen wie die verklaring wordt gebruikt. Volgens de initiatiefnemers doet een dergelijke beperking van de bewijsuitsluitingsregel ernstig afbreuk aan de doelstelling van artikel 30. Door nu in de wet de uitzonderingen expliciet te noemen, wordt beoogd te verduidelijken dat geen andere uitzonderingen mogelijk zijn.

Toezichtsvertrouwelijke informatie

In artikel 1:93e van de Wet op het financieel toezicht (Wft) is opgenomen dat een enquêtecommissie geheimhouding bewaart ten aanzien van de gevorderde toezichtsvertrouwelijke informatie. Het gaat hier om een lex specialis ten opzichte van de Wpe 2008. Dit betekent dat Kamerleden na afloop van de enquête geen inzage kunnen krijgen in de toezichtsvertrouwelijke informatie. Hierover zou echter onduidelijkheid kunnen bestaan, omdat in de Wft geheimhouding wordt opgelegd aan een enquêtecommissie, terwijl in het stelsel van de Wpe 2008 geheimhouding kan worden opgelegd middels het stellen van beperkingen aan de openbaarheid door de commissie: de overige leden van de Kamer zullen dan geheimhouding moeten bewaren omtrent deze documenten, maar krijgen op grond van artikel 38 Wpe 2008 wel inzage. Om onduidelijkheid en onzekerheid te voorkomen, is met het wetsvoorstel in artikel 38 lid 1 opgenomen dat het inzagerecht van de Kamerleden niet geldt voor afschriften die zijn verstrekt op basis van artikel 1:93e Wft.

Ondertekening van de verslagen

Verslagen van besloten voorgesprekken en van openbare en besloten verhoren worden ondertekend door zowel de voorzitter of een ander lid van de commissie als door de persoon die door de commissie is gesproken of gehoord. Die ondertekening is van belang voor bijvoorbeeld het bewijs in een eventuele strafrechtelijke procedure wegens meineed. De ondertekening brengt in de praktijk veel administratieve lasten met zich. Gelet hierop is voorgesteld om de ondertekening van de verslagen te schrappen en te vervangen door een verplichte geluidsregistratie van alle verhoren en voorgesprekken (art. 8 lid 5, art. 11 lid 3, art. 12 lid 3 Wpe 2008).

Gevolgen voor de praktijk

De wijzigingen in de Wpe 2008 komen de rechtszekerheid van bij een parlementaire enquête betrokkenen ten goede. Voor alle betrokkenen geldt dat een zorgvuldige voorbereiding cruciaal is. Bij die voorbereiding kan nu met meer zekerheid ingeschat worden hoe met gevorderde informatie en verklaringen wordt omgegaan zonder dat daarvoor steeds overleg met de commissie nodig is. De ervaring leert echter dat er altijd onduidelijkheden aan de orde kunnen zijn. Daarom is het zaak dat de commissie goed bereikbaar is voor overleg en helder en tijdig communiceert over een plan van uitvoering. Een parlementaire enquêtecommissie heeft namelijk serieuze bevoegdheden hetgeen een zorgvuldige omgang daarmee impliceert.