Zijn tijdelijke omgevingsvergunningen voor zonneparken verleden tijd door wijziging subsidieregeling?

Article
NL Law

Tijdelijke zonneparken zijn snel vergunbaar, zo oordeelde de rechtbank Zwolle in haar uitspraak waarbij een tijdelijke omgevingsvergunning voor een zonnepark in Staphorst werd aangevochten. De rechtbank volgt daarmee de lijn van de Afdeling bestuursrechtspraak. Onlangs is echter de SDE+-subsidieregeling gewijzigd, waardoor projecten met een tijdelijke omgevingsvergunning van subsidie worden uitgesloten. Komt er daarmee een einde aan de oprichting van tijdelijke zonneparken?

Zonne-energie moet bijdragen aan een toekomstbestendig klimaatbeleid. Om zo snel mogelijk een vergunning te krijgen, worden er regelmatig tijdelijke omgevingsvergunningen voor zonneparken verleend. Op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2 van de Wabo en artikel 4, onderdeel 11, van bijlage II van het Bor is een tijdelijke vergunning mogelijk voor de duur van maximaal tien jaar. Het voordeel van zo’n tijdelijke vergunning is dat de reguliere, kortere procedure voor vergunningverlening gevolgd kan worden en dat geen goede ruimtelijke onderbouwing vereist is. De omgevingsvergunning is dan tijdig verkregen voor een aanvraag om subsidie op grond van het Besluit stimulering duurzame energieproductie (“Besluit-SDE”).

Kan een tijdelijke omgevingsvergunning voor een zonnepark worden verleend?

De rechtbank Zwolle bevestigt in haar uitspraak dat het verlenen van een tijdelijke omgevingsvergunning voor een zonnepark in strijd met een bestemmingsplan mogelijk is. Bij het verlenen van deze tijdelijke omgevingsvergunning moet aannemelijk zijn dat het zonnepark na verloop van de termijn daadwerkelijk kan en zal worden beëindigd. De rechtbank overweegt dat slechts als op voorhand duidelijk is dat het zonnepark binnen deze exploitatietermijn niet rendabel kan zijn of indien de berekeningen zodanige tekortkomingen vertonen dat niet voor geloofwaardig kan worden gehouden dat een initiatiefnemer haar investeringsbeslissing mede daarop gebaseerd heeft, aanleiding zal bestaan om te oordelen dat niet geloofwaardig is dat het zonnepark binnen tien jaar zal worden verwijderd. Daarvan is in dit geval geen sprake. De rechtbank stelt ook vast dat de zonnepanelen op een volledig demontabele stellage worden geplaatst, waardoor het geheel snel en op eenvoudige wijze kan worden verwijderd en elders weer opgebouwd kan worden. De rechtbank oordeelt daarom dat de omgevingsvergunning voor het tijdelijke zonnepark verleend had mogen worden.

De rechtbank volgt met deze uitspraak de lijn die de Afdeling heeft ingezet in een uitspraak over een tijdelijke omgevingsvergunning voor een zonnepark in de gemeente Coevorden. In die uitspraak, waar wij al eerder een blog over schreven, bepaalde de Afdeling dat uitsluitend beoordeeld moet worden of de zonnepanelen na tien jaar zonder onomkeerbare gevolgen kunnen worden verwijderd. Dat de gemeente en initiatiefnemer hadden aangegeven dat de zonnepanelen langer dan tien jaar zouden blijven staan, speelt daarbij dus geen rol; het blijft namelijk feitelijk mogelijk en aannemelijk dat de vergunde activiteit zonder onomkeerbare gevolgen kan worden verwijderd.

Wijziging van de SDE+-subsidieregeling

Terwijl de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak en de rechtbank Zwolle ruimte geven voor zonneparken met tijdelijke omgevingsvergunningen, acht het Rijk dit niet wenselijk. In de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie, die het kader biedt voor de verlening van SDE+-subsidies voor duurzame projecten, is namelijk sinds kort een bepaling opgenomen die het verlenen van subsidie voor tijdelijke projecten volledig uitsluit. Uit de toelichting bij deze wijziging blijkt dat de minister het van belang acht dat met het oog op de tijdige realisatie van projecten en de kosteneffectieve inzet van subsidiemiddelen, projecten vooraf over een vergunning beschikken voor tenminste de gehele looptijd van de subsidie. De looptijd van een SDE+-subsidie voor zonneparken bedraagt standaard vijftien jaar. Omdat tijdelijke omgevingsvergunningen voor de duur van maximaal tien jaar mogen worden verleend, voldoen deze vergunningen hier per definitie niet aan. Daarom kunnen zonneparken die met een tijdelijke omgevingsvergunning mogelijk zijn gemaakt niet langer rekenen op SDE+-subsidie, waarmee het maar de vraag is of een zonnepark met een tijdelijke omgevingsvergunning financieel realiseerbaar is.

Afrondend: milieueffectbeoordeling?

In de uitspraak van de rechtbank Zwolle lag ook de vraag voor of de realisatie van het zonnepark valt onder de verplichting een milieueffectrapport op te stellen (m.e.r.-plicht) of een milieueffectbeoordeling uit te voeren (m.e.r.-beoordelingsplicht). De rechtbank loopt drie mogelijke activiteiten voor een dergelijke plicht na, namelijk:

  • een landinrichtingsproject (categorie D 9), maar de rechtbank acht hiervan alleen sprake bij grootschalige ontwikkelen in het buitengebied. De omvang van deze activiteit, namelijk op een perceel van 4,3 ha, is volgens de rechtbank te gering om hieronder te vallen;
  • een stedelijk ontwikkelingsproject (categorie D 11.2), maar de rechtbank acht het zonnepark wederom vanwege de geringe omvang daarvan niet als zodanig aan te merken;
  • een industriële installatie voor de productie van elektriciteit, stoom en warm water (C 22.1/D 22.1), maar de rechtbank ziet in het gebruik van het woord ‘en’ een beperking in de reikwijdte van deze activiteit tot die installaties die alle drie de zaken produceert.

Wij beperken ons tot twee kanttekeningen bij deze overwegingen. Ten eerste heeft de rechtbank Noord-Nederland eerder wel een zonnepark als zijnde een landinrichtingsproject als m.e.r.-beoordelingsplicht aangemerkt. Ten tweede is zowel in de bijlage bij de m.e.r.-richtlijn als in het Besluit-m.e.r. vaker enkel ‘en’ opgenomen bij de activiteiten, bijvoorbeeld “Steengroeven, dagbouwmijnen en turfwinning (niet onder bijlage I vallende projecten)” of “Industriële installaties voor de fabricage van papier en karton (niet onder bijlage I vallende projecten)”. Als de lezing van de rechtbank wordt gevolgd, kan opeens een beperking ontstaan van de reikwijdte van de m.e.r.-plicht voor verschillende activiteiten (daargelaten de vraag of überhaupt een industriële installatie voor de productie van elektriciteit, stoom én warm water bestaat). Het is dan ook de vraag of de lezing van de rechtbank omtrent de afwezigheid van een m.e.r.-(beoordelings)plicht juist is.

Het bericht ‘Zijn tijdelijke omgevingsvergunningen voor zonneparken verleden tijd door wijziging subsidieregeling?‘ is een bericht van Stibbeblog.nl.